|
> Home > Stichting > Biografie Jacobus Pieter Thijsse (1865-1945)
Biografie Jacobus Pieter Thijsse (1865-1945)Thijsse, Jacobus Pieter, bioloog en natuurbeschermer (Maastricht 25-7-1865 - Overveen (N.H.) 8-1-1945). Zoon van Jacobus Thijsse, sergeant bij de infanterie, en Catharina Johanna Priester. Op 31-7-1891 gehuwd met Helena Christina Petronella Bosch (1867-1938), onderwijzeres. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.Jac.P. Thijsse - 'Co' voor zijn vrienden - groeide op als derde zoon in een gezin met vier kinderen. Hij bezocht de lagere school in Grave en Woerden en volgde van 1879 tot 1883 de opleiding tot onderwijzer aan de gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen te Amsterdam. Op achttienjarige leeftijd stond hij voor de klas op een Amsterdamse school als derde onderwijzer. Hij behaalde verschillende aanvullende akten en verliet Amsterdam in 1891 om hoofd van de Fransche school in Den Burg op Texel te worden. In hetzelfde jaar trouwde hij met Helena Bosch. Thijsse kon goed aarden op Texel. Hij was een natuurliefhebber en trok met zijn leerlingen over het eiland. Eieren zoeken was een geliefde bezigheid bij de Texelse jeugd, en wie de eieren kon vinden, kende de broedgebieden. Zo ging Thijsse het vogelleven bestuderen. Hij ontmoette er ook een paar Britse ornithologen, die hem op het idee brachten zijn eerste publicaties over vogelwaarnemingen in het Britse vogeltijdschrift Hardwicke's Science Gossip (1894/1895) te plaatsen. Thijsse bleef anderhalf jaar op Texel, want de heimwee van zijn vrouw bracht hem al in 1892 terug naar Amsterdam. Hij werd er hoofd van de Openbare School aan de Passeerdersgracht. In 1893 leerde Thijsse Eli Heimans kennen, eveneens schoolhoofd in Amsterdam, met wie hij een serie boekjes over de Nederlandse natuur schreef: Langs dijken en wegen (1894), In sloot en plas (1895), Door het rietland (1896), Hei en dennen (1897), In de duinen (1899) en In het bosch (1901). Deze publicaties hadden een aangename en populariserende schrijfstijl en waren voorzien van kleurrijke door henzelf vervaardigde illustraties. De voor iedereen begrijpelijke en aanstekelijke manier van schrijven over de natuur was nieuw en sprak een groot publiek aan. De auteurs namen de lezer als het ware mee op hun wandelingen naar voor iedereen bereikbare plaatsen als het stadspark of de slootkant. De boekjes wekten op tot navolging, tot het zelf gaan kijken en waarnemen en stimuleerden zo de natuurstudie als hobby, ook wel 'natuursport' genoemd. Binnen deze belangstelling voor natuursport past ook de oprichting van het tijdschrift De Levende Natuur in 1896 door Thijsse, Heimans en J. Jaspers jr. Daarnaast ontdekten ook kranten en tijdschriften die belangstelling, waardoor Thijsse - en anderen - in de gelegenheid werden gesteld over belevenissen in de natuur te publiceren. Hij kreeg rubrieken in het Algemeen Handelsblad (1901-1906), De Telegraaf (1909-1916), Het Jonge Leven (1910-1920), De Nieuwe Rotterdamsche Courant (1911-1914) en De (Groene) Amsterdammer (1914-1938), en hij schreef honderden 'losse' bijdragen voor talloze andere kranten en tijdschriften. In 1901 behoorde Thijsse ook tot de oprichters van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging, waarbinnen in plaatselijke afdelingen actief de natuursport werd beoefend, waar Thijsses Geïllustreerde Flora van Nederland (1899) en zijn Wandelboekje voor natuurvrienden (1900) veel ter hand werden genomen. Daarnaast kwam Thijsse in contact met professionele biologen, ornithologen en botanici, die zijn veldbiologisch werk en zijn bijdrage aan de popularisering van de natuursport konden waarderen, zoals de Amsterdamse hoogleraar in de plantenfysiologie Hugo de Vries en C. Kerbert, directeur van Artis en bovendien een oud-leraar van Thijsse op de kweekschool. In deze, wat elitairdere kringen werkte Thijsse in 1901 mee aan de oprichting van organisaties als de Nederlandsche Ornithologische Vereeniging. Vanaf 1899 was hij tevens bestuurslid van de pas opgerichte Amsterdamsche Entomologische Club, en vanaf 1910 maakte hij deel uit van het hoofdbestuur van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Vogels. Zijn contacten in de wereld van de media en de wetenschap kwamen hem goed van pas toen de gemeente Amsterdam in 1904 het plan opperde het Naardermeer vol te storten met huisvuil. Hij keerde zich hiertegen en zocht naar mogelijkheden om het Naardermeer te beschermen. Thijsse stelde voor om het meer door een vereniging te laten aankopen als te beschermen natuurmonument. Uiteindelijk voerde de gemeente het plan niet uit, omdat er goedkopere oplossingen voor de vuilstort gevonden werden. Het gevaar was geweken, maar Thijsse zette door in zijn streven naar aankoop. Zijn initiatief leidde uiteindelijk tot de oprichting van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland in 1905. Het bestuur bestond voornamelijk uit wetenschappers en daarnaast uit - veelal aristocratische - juristen en zakenlieden. Thijsse werd lid van het dagelijks bestuur en vormde decennialang samen met P.G. van Tienhoven de spil van de vereniging. Als auteur kreeg Thijsse erkenning toen hij in 1906 werd gekozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in Leiden. In hetzelfde jaar maakte hij zijn eerste album in opdracht van de koek- en snoepwarenfabriek Verkade. Het was een reclameactie. Thijsse schreef de tekst voor het plakboek, dat voor een kleine prijs door Verkade werd verkocht. De kleurenillustraties werden in de vorm van losse plaatjes bij de Verkadekoekjes en -beschuiten verpakt. Zo kon door koop en ruil het album compleet worden. Zo groot was het succes dat er tot 1938 in totaal negentien albums verschenen, die bovendien vele malen werden herdrukt en een totale oplage van meer dan één miljoen exemplaren bereikten. Thijsse kreeg een grote bekendheid en populariteit. Hij werd veel gevraagd voor lezingen en trok er wekelijks één of meer avonden op uit om ergens te spreken. Erelidmaatschappen vielen hem ten deel van onder andere de dierenbescherming Amsterdam (1907), de Saint-Hubert Club de France (1913), de Royal Society for the Protection of Birds (1914), de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging (1926) en Natuurmonumenten (1931). Zijn reputatie leidde er mede toe dat de onderwijzer Thijsse leraar in het middelbaar onderwijs kon worden, hoewel hij daartoe geen officiële bevoegdheid had. Van 1921 tot aan zijn pensioen in 1930 was hij leraar aan het Kennemer Lyceum in Bloemendaal - waarheen hij in 1902 al was verhuisd - en van 1922 tot 1928 ook leraar aan de Middelbare Meisjesschool aldaar. Aanvankelijk was dat op tijdelijke basis. Een vaste aanstelling voor een 'onbevoegde' ging te ver, maar nadat de Universiteit van Amsterdam hem op 18 september 1922 een eredoctoraat had verleend, kwam het toch tot een vaste aanstelling. Er was ook wel twijfel aan Thijsses capaciteiten, in het bijzonder aan de wetenschappelijke waarde van zijn inzichten. Dit bleek bijvoorbeeld toen in 1929 werd voorgesteld hem lid te maken van de Commissie van Advies inzake de Natuurmonumenten van Staatsbosbeheer. Deze zogeheten commissie-Weevers gaf een wetenschappelijke onderbouwing aan het natuurbeschermingsbeleid van Staatsbosbeheer, en de hoogleraren in die commissie waren er niet direct van overtuigd dat Thijsse hier waardevolle bijdragen zou kunnen leveren. Respect voor zijn persoon gaf uiteindelijk de doorslag. Thijsse was inderdaad niet wetenschappelijk ingesteld. Daarvoor was hij te 'onbekommerd', zoals het door hem gevoerde motto luidde. Thijsse - geen theoreticus van opleiding en misschien ook van aanleg -, mengde zich niet in wetenschappelijke debatten. Hij werd gewaardeerd als een uitstekend veldbioloog, die zijn waarnemingen het liefst deelde met een groot publiek. Zijn boek over botanie, Omgang met planten (1909), vormde in dit opzicht een uitzondering. Dit werk had wel een wetenschappelijk karakter en werd bij zijn erepromotie door zijn promotor, prof. Th.J. Stomps, dan ook zijn 'dissertatie' genoemd. Thijsse was vooral een popularisator, die met zijn aanstekelijk enthousiasme en een grote dosis beminnelijkheid mensen wist te overtuigen. Wanneer een afvaardiging van Natuurmonumenten bijvoorbeeld een onderhoud met een minister had geregeld, ging Thijsse mee omdat hij als geen ander een bewindsman in een persoonlijk woord tot andere gedachten kon brengen. In de persoonlijke benadering lag ook zijn bestuurskracht. Hij was een man van het midden, hij nam over het algemeen geen extreme standpunten in. Dat gaf hem, met zijn aimabele persoonlijkheid, de gelegenheid te bemiddelen bij grote verschillen van inzicht binnen een bestuur. Toch was Thijsse geen groot bestuurder. Hij was niet de man die de richting aangaf, en hij liet op bestuursvergaderingen nogal eens verstek gaan. Evenmin zag hij zichzelf als natuuractivist. Zo schreef hij in het Algemeen Handelsblad (9-1-1904): 'Ik houd niet van agiteeren en van adressen en petities keer ik mij doorgaans af, omdat ze mij meestal onbescheiden, betweterig of komiek voorkomen'. Thijsse fulmineerde niet, maar sprak zijn teleurstelling uit op een manier die als het ware medelijden met de natuur opriep. De in 1933 voltooide Afsluitdijk beschreef hij bijvoorbeeld als een technische prestatie van formaat, en deze afsluiting van de Zuiderzee was natuurlijk uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk. Maar voor de natuur was het wel een ingreep met grote gevolgen. 'Niet zonder aandoening zagen wij aan den vooravond van de afsluiting het laatste kwalletje nog naar binnen gaan', schreef hij in 1936 aan een kennis. De technische vooruitgang, die bijvoorbeeld de ontginningen en ruilverkavelingen mogelijk maakte, slokte veel natuur op, maar Thijsse begreep dat hij niet stilgezet kon worden. Maar toen de ontginningen en verkavelingen tijdens de economische crisis van de jaren dertig zich onder andere door de werkverschaffing in steeds hoger tempo voltrokken, voelde hij zich genoodzaakt deze ontwikkeling te vertragen. Natuurmonumenten beschikte over onvoldoende kapitaal om in gelijk tempo terreinen aan te kopen. Het landschap op zichzelf werd nu bedreigd. Pogen om het waardevolste te behouden en pleiten om bij ontginningen en verkavelingen toch enige rekening met de natuur te houden, werd de strategie. Dat laatste deed Thijsse sinds 1932 als afgevaardigde van Natuurmonumenten in de Contact-commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming, een orgaan waarin de natuurbeschermingsorganisaties gezamenlijk overleg met de overheid voerden. De natuurbeschermers konden tegenover de ontginners weinig gewicht in de schaal leggen en zochten steun bij de overheid. Overtuigingskracht en goede contacten waren ook hier weer belangrijk. 'Hier staan nu onze ingenieurs voor een moeilijk vraagstuk, dat velen hunner ook wel smartelijk zal kwellen', schreef Thijsse in De Levende Natuur (38 (1933) 369-374). 'Mag Nederland millioenen guldens ten koste leggen aan werkzaamheden, die het kostelijk natuurschoon vernietigen, die ons land in dat opzicht voor altijd verarmen?'. Thijsse wilde graag dat kundige natuurbeschermers betrokken werden bij ontginningsplannen om zo die ingenieurs te kunnen helpen. Vaak was het immers mogelijk om met wat wijzigingen natuur te sparen zonder dat de landbouwmogelijkheden wezenlijk in het gedrang kwamen. Daarbij ging Thijsse uit van de goede wil van zijn medemens. De natuurbeschermers kregen in de Contact-commissie allengs een officiële stem, maar konden tegelijkertijd niet meer doen dan adviseren en pogen te overtuigen. Een man als Thijsse met zijn bekendheid, populariteit, beminnelijkheid en verzoenende houding kon bij zo'n aanpak een belangrijke rol spelen. Maar daar waar de landbouwbelangen in het nauw kwamen of er extra kosten gemaakt moesten worden, bereikte ook die overtuigingskracht snel haar grenzen. Thijsse ontbeerde de steun van grote, maatschappelijk sterke organisaties. Die zouden pas later tot stand komen; mede door zijn toedoen. Thijsses belangrijkste bijdrage aan de natuurbescherming is dan ook gelegen in de popularisering van de natuur bij een groot publiek, waardoor hij - samen met anderen - de noodzakelijke mentaliteitsverandering op gang bracht. Door zijn tijdloze en aanstekelijke manier van schrijven bleven Thijsses geschriften ook na zijn dood in 1945 nog lang populair. 'Als je Thijsse wilt citeren', aldus de schrijver Jan Wolkers vijftig jaar later, 'is het eind ervan zoek. Het gaat maar door, als een hoorn van overvloed waaruit hij de hele flora en fauna van ons land over je uitstort in woorden en beelden die je voorgoed bijblijven' (NRC Handelsblad , 2-6-1995).
|